RSS feed
2019

Blogpost van Fred, zondag 5 juni 2016, Heilige grond

In de wielrennerij zijn er vele helden, mythes en legendes. Eén van de legendarische zaken is De Renner van Tim Krabbé, het beste sportboek uit onze taal. Het gaat over de Ronde van de Mont Aigoual, een editie in de jaren zeventig waarin Krabbé zelf meefietste. Een weergaloos verslag en inkijk in het wielrennen, en de geest van de sporter. Met zinnen als: “Mensen bestaan uit twee delen: een geest en een lichaam. Van deze twee is de geest natuurlijk de wielrenner”. In onze groep is een favoriete uitspraak die over toeristen en inwoners die bij de start van de koers staan: “Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me’. Vandaag zien we lege levens langs de weg. Maar vooral de leegte van de dorpen. De stilte, verlatenheid. Omzoomd door zoveel schoonheid schokt dat des te meer. Maar dit terzijde.

Km 10-20. We zijn op weg. Laffe honden die we zijn. We doen de Mont van de makkelijke kant. In de zon, dat wel. Geen wind. Wel wolken. Niemand die ons ziet. We gaan aarzelend naar de berg die geen berg mag heten. En lui profiel.  Jaap, de krachtpatser met zijn ijzeren tred houdt een rustdag. André beroert zijn pedalen alsof hij wordt achtervolgd. Snel. Altijd een (te?) kleine versnelling. Ploeterend en boven komend. Altijd. Maurits ook. Hij heeft een slechte dag. Kan zijn cadans niet vinden. Cornelis kan dat wel, maar heeft pijnlijke oren. Noud is Noud. Veel kopwerk met uitwaaiende benen als van de Dutch Windmill. Oersterk. Net als Peter. Peter heeft zijn blik ver voorbij de Aigoual. Hij pedaleert, maar lijdt niet. Dat moet op de Ventoux gebeuren. En dan is er de dartelende debutant Simon, zoekend en tastend in dit merkwaardige pelotonnetje. Sterke vent. We zijn negen fietsers zonder regisseur. Er is geen koers, maar toch is er een wedstrijd. We passeren Saint-Jean du Bruel. Het bord is verroest. Het dorp kraakt en piept. Er is charme. En leegheid. Twee klimmetjes. We voelen ze. Jaap rustig in laatste gelid, ik vooraan. Het hijgen. Het zweten begint. Ik beweeg mij tussen de zwoegende lichamen. Zwijgen. We brem kleurt het landschap geel. De buizerd vliegt  met hatelijk gemak omhoog. Wanneer begint de echte berg?

Km 20-40 We gaan langzaam stroomopwaarts met de Dourbie. Ik denk aan Krabbé die zijn ronde fietste in de regen en de kou. Wij zien een prachtig rivierdal, onze benen staken niet. Niks kramp, niks uitputting. Vermoeidheid is een lichte tinteling. Niet meer, niet minder. Geen heldendom. Mijn kransje van 26 achter is nog helemaal schoon. Dat is een licht verzet. En mijn ketting is omhoog rijdend gehaakt in het kleine voorblad van 36. Er lijkt niks te gebeuren. Behalve de twijfel over koffie, die we toch maar niet nemen. Op de Mont, later.

Km 40-50 En dan ineens is het spel op de wagen. Het gaat nu omhoog. Niet steil, gewoon omhoog. Ik rijd rustig met André, Noud, Simon, Peter. Ineens schiet Jaap voorbij, zoals alleen Jaap voorbij kan schieten. Anaroob. Een moment van twijfel. Ik schakel en ben in een mum van tijd bij Jaap’s hijgende zwijgzaamheid. Een rustdag? ‘Dit is te mooi’, zegt hij. We zijn weer thuis. We voeren het tempo op. Jonge hond Simon probeert moedig aan te pikken. Wij zien een rode vlek achter ons. Die steeds verder weg raakt. 20 meter, 30 meter, we rijden weg. Mijn hartslag raakt soms de 180. Jaap maalt krachtig door. Houden we dit vol, ja dit houden we vol, omdat we dit vol moeten houden. Gaat Jaap nog harder? Ik besluit iets aan te zetten. Jaap gaat mee. We hebben afgesproken rustig naar boven te gaan. Dus zet Jaap nu aan. Ik ga mee. We demarreren niet, maar houden het tempo op niveau. Een impliciete demarrage, zeg maar. Waarom demarreren we niet echt? We kunnen niet. We lijden al. We lijden, volgens Krabbé is dat ook het mooiste: het lijden. Achteraf wordt het genot. We schakelen allebei zwaarder, want we willen genot. Jaap machtig rustig. Ik soepel elegant, maar met benen die al serieus protesteren. Achter ons geen rood meer. Voor ons de top. Ik zie de zendmasten. Ik zie de zendmasten. Verlossing. Ik kan het houden. Jaap ook. Nog één steil stukje. We zijn er. Geen van beiden heeft verloren. Deal. “Wie tegen zijn verlies kan dient van sportbeoefening te worden uitgesloten”, zegt Krabbé. We zijn er toch ook weer niet. We rijden verder over de parkeerplaats, ontwijken een gezin, en rijden een klein paadje op naar het uitzicht. De echte top. ‘Zó’, zegt Jaap. En zo is het. Genot? Ja, wel een beetje. Als we omkijken zien we in de verte de kameraden de parkeerplaats op rijden. Voor ons het magistrale landschap van de Cevennen. Wij genieten er in commissie meer van dan van de nutteloze overwinning op onszelf. Toch is de leegheid van ons leven ver weg.