
Zwavelzuur, 8 juni, door fred
Krakau is de poort van het Zuid-Poolse bergland. En voor ons was de middeleeuwse poort van Krakau het eind van de negende F4F-Symfonie. De vreugde over de aankomst werd nadat ik uit het duister van de fraaie middeleeuwse poort reed meteen overschaduwd. Het krioelen van de toeristen, de al te herkenbare uitingen van die industrie en daarbij behorende platheid sloegen mij in het gezicht. En het felle zonlicht sneed door mijn ogen in mijn toch al getarte hersenen. De boosdoener daarvan heet: migraine. Sinds mijn dertiende levensjaar is dit een bij tijd en wijlen ongewenste begeleider van mijn leven. Tijdens de voorlaatste etappe op weg naar Niedzica kwam de sluipmoordenaar langzaam tevoorschijn. We waren blij dat het onderweg beter weer was dan voorspeld, met af en toe zelfs felle zon. Maar juist dat zonlicht irriteerde me. Dan weet ik dat er verhoogde dijkbewaking is. Daar helpt geen donkere zonnebril tegen. Het gif van de kortsluiting dringt langzaam de hersenen in en bezet je lichaam. Je weet het, maar kan het soms lang ontkennen. Dat lukt alleen als er geen sprake is van het zogenaamde ‘aura’; een kortstondige, wonderlijke verstoring van je zicht, met vlekken, flitsen of zelfs wiskundige patronen. Dan is het hopeloos. De vergelijking met kijken in een gebroken spiegel, of – voor de ouderen onder u – de kaart waar comboyserie Bonanza mee begon, die vanuit het centrum langzaam verbrandde. Als jongetje van dertien zag ik zo tijdens een schoolconcert plots de viool van de solist verdwijnen, daarna de solist, waarna het hele orkest een pandemonium van bewegende en verdwijnende figuren werd, met een zwerm van vallende sterren die alle kanten op bewogen. In mijn hoofd leek daarna een balonnetje zwavelzuur geknapt. De paniek en wonderlijke fietstocht naar mijn ouderlijk huis kan ik me nog levendig herinneren. Net als de troostrijke ontvangst door mijn moeder, die uit eigen ervaring wist wat er aan de hand was.
Ondertussen zat ik nog steeds op mijn Van Nicholas in het wiel van mijn kornuiten. Vanuit het vertrek uit Brezno Bystra werd een flink tempo onderhouden, onderbroken door pittig klimwerk. De irritatie van het zonlicht werd nu bijgestaan door een opkomende misselijkheid. Ik maakte mezelf nog wijs dat het gebak tijdens onze koffiepauze daaraan debet was. De herbergier van de ‘espressobar’ wees desgevraagd trots op zeven taartjes op twee plastic schalen. Precies genoeg voor ons. De licht geplastificeerd uitziende patisserie deed een rijke microbenwereld vermoeden. Deze flora voegde weinig aan de smaak toe, want die was er nauwelijks, of je moest het in het spectrum tussen muf en oudbakken zoeken. We stapten weer op voor een razendsnelle wielervlucht naar de lunch iets voorbij Poprad. Na die lunch voelde ik inmiddels na hoofd en maag ook intestinaal ongenoegen opborrelen. De darmen spelen op en dat maakt pas echt ongerust en onrustig als je op de fiets zit. Tijd voor een Tom Dumoulintje?, dacht ik nog. Bij een rotonde aangekomen waarschuwde ik Noud. Ik moet even. De nabijgelegen Lidl bood geen soelaas, het werd dus een rotonde-café. De gevel en architectuur verraadde geen fijnzinnige sfeer. En zo was het. Aan de bar stonden morsige en luidruchtige mannen met flessen bier. Het leek Bonanza wel. Verscholen achter een volgeladen toonbank een kleine, kalende man, met opvallende ‘saddlebags’ onder zijn oksels. Het rook er naar schraal bier, arbeiders van staalfabrieken en natte honden. ‘Toilet?’ vroeg ik wanhopig, nu mijn binnenste op ontploffen stond. Vanachter de repen, chocolade en croissants van vorig jaar wees een arm resoluut naar links. Ik spurtte, vertwijfeld over wat ik zou aantreffen. Het was…een dichte deur. Zat er iemand op? Kloppen. Geen antwoord. Nog meer kloppen. Geen antwoord. Rammelen. Deur op slot. Terug naar de bar, terwijl de uitbarsting aanstaande was. De okselman zag mijn wanhoop en zonder dat ik het vroeg toverde hij een sleutel tevoorschijn. Mijn redder! De sleutel paste op de deur. Opluchting. Ik inspecteerde koortsachtig het varkenskot, waar zowaar een pot, modelletje 1960 stond. Smerig. Is er papier? Nee! Wanhoop. De Etna begon vervaarlijk rookpluimen uit te scheiden. Terug naar okselman. In vijf talen probeerde ik ‘wc-papier’ uit. Niet zonder glimlach greep hij opeens een in ruw papier gewonden soort van papier, in zeegroene kleur. Zelden zal ik papier zo verwelkomt hebben. Het karwei werd daarna snel geklaard. Okselman kreeg zijn sleutel terug. Een blik van verstandhouding. Mijn Vielen Dank! leek hij geamuseerd te ontvangen. Vanuit het donkere hol beende ik naar buiten, naar het volle zonlicht. Oef! Mijn ogen. Noud stond nog steeds trouw op wacht. Ik stapte op zonder uitleg, in het besef dat woorden soms tekort schieten. Een nieuwe vijand speelde op. Na het hoofd, de maag en de darmen gingen nu ook de spieren licht protesteren. Een soort tinteling, die bijna als pijn voelt. De vermoeidheid sluipt dan in je lijf. En we moesten nog minimaal 60 km. Opgelucht maar ook balend voegde ik mij weer in het snelle lint van onze groep. Jaap had allang gezien wat er aan scheelde: die heeft het eerder meegemaakt.
De volgende dag vanuit Niedzica naar Krakau was het bestand met mijn lichaam gesloten. En met de groep: geen strijd op de hellingen, maar berusting en genieten. Grappig dat het fietsen de strijd in mijn lichaam beïnvloedt. De chemische huishouding lijkt de migraine in te kapselen. Endorfinen? Dopamine? Serotonine? Een cocktailtje? Wie zal het zeggen? Maar de grootste hulp reed natuurlijk met mij mee. Zeven fietsmakkers. Op driekwart kracht kon ik de laatste etappe naar Krakau voltooien. Daar bleek mijn klein ongemak een futiel probleempje vergeleken met de verschrikkingen die ook deze stad in de Tweede Wereldoorlog bezochten. Erger dan zwavelzuur en zoutzuur bij elkaar. Veel erger. Mazzelaar die ik ben. Volgend jaar weer!