In een vliegtuigstoel glijdt de week voorbij. Het blijft een moeilijk te beschrijven fenomeen. 8 dagen met elkaar op stap. Grootse momenten tijdens majestueuze afdalingen of gewoon moeten stoppen omdat het uitzicht te mooi is, afgewisseld met pijn, lijden, vloeken als er geen eind aan komt op die eindeloze of veel-te-lang-veel-te-steile klimmen. De ontspanning op een terras langs de weg, of aan de lunch in de berm. Grappen over de scenes in het boek van Binet en regelmatig ook stilte, als we allemaal bezig zijn te verwerken wat net is langs gekomen. Diners met verhalen over waarheid spreken, grote en kleine waarheden, regelmatig met twijfel verteld, een enkele keer stellig, soms heel persoonlijk en emotioneel, dan weer rationeel analyserend. De mannen, ieder zo eigen en anders, in leven, in denken, in fietsen en toch samen een hecht peloton. Ondertussen 975 km verder, van Biarritz-Oost naar Nice. Na zeven jaar bijna 7.000 km door Europa gefietst. In een roes. Opstaan, veel te veel ontbijten, fietsen klaar maken, bidons, repen, bananen en gelletjes pakken, op pad, klimmen, strijden, ontspannen naar beneden, nog een klim, weg zoeken, koffie onder weg, langzaam gesloopt worden, waarom staat Bert nu zo ver weg?, gesterkt door de lunch van Bert nog een keer naar boven, pijn, laatste 30 km doorgaans hard, met de laatste restjes energie en dan loslaten, ontspannen, we zijn er, naar je hotelkamer, douchen of soms in bad, eindelijk rust op je bed, een enkel woord met je kamergenoot, in slaap vallen, wat nu al eten? aan tafel, praten, lachen, waarheid spreken of horen, ommetje maken, blogje schrijven, tegen middernacht ogen dicht. Zo gaat het iedere dag, zalige eentonigheid, elk jaar weer. Een grote empty box voor de mannen. Erbuiten bestaat niets meer. Wereldnieuws dringt spaarzaam door, nieuws van huis iets meer maar spoelt ook snel weg. De roes begint af te brokkelen op de boulevard van Nice. Wat een bizarre wereld hier. Mensen die zo maar wat flaneren of op het strand liggen. De opening van De Renner komt weer langs: ‘Niet-wielrenners. De leegheid van hun bestaan schokt me.’ Toeristen die op het fietspad capriolen uithalen met hun fietsen en geen oog hebben voor het F4F peloton, de geur van de zee, grote stadslawaai van veel te veel auto’s, niemand die zich in ons interesseert of het moet ergernis zijn. Langzaam realiseer ik me dat het leven gewoon verder is gegaan en zich van ons niets heeft aangetrokken, een gedachte die een week lang succesvol is onderdrukt. Geen ijssalon! Frankrijk is een even onderontwikkeld land als Spanje, nergens ijs te koop. We zijn verwend door drie jaar fietsen in Italië, elke avond na het eten leven op straat, overal ijssalons, la dolce vita. Niets van dat al hier, je zou toch denken aan het strand. In het hotel ploffen we op een bank voor een groot scherm met de laatste kilometers van een etappe in de Dauphine Libere. Froome demarreert iedereen weg. Het houdt het fietsen nog even vast. Maar het land snakt naar het EK voetbal, dat er niets mis gaat en dat Frankrijk wint. Men denkt ons een plezier te doen met een tafel recht voor het grote scherm om niets van de wedstrijd te missen. Maar we kunnen zoveel normaal leven nog niet aan. We gaan om de hoek zitten, uitzicht op de baai van Villafranca, we moeten nog praten over de tocht, over waarheid horen en delen, willen nog niet loslaten. Nu, hier, in de vliegtuigstoel, is het voorbij. De stoel zit slechter dan m’n zadel, ik krijg een stijve nek. Geen bananen of gelletjes voor het grijpen maar saucijzenbroodjes waar je veel te veel voor moet
betalen. Hoog boven de bergen waar wij ploeterden. Wat was nou het echte leven? Het zal weer lang afkicken worden thuis, net als al die vorige jaren. Een rare mengeling van niet kunnen wennen aan het nieuwe, oude normaal, en voortdurende herinneringen van bergen en
dalen, van onvergetelijk natuurschoon en de leegte van het land, van de mannen en hun verhalen, van de pijn en het plezier. En dromen over volgend jaar. Italië. Met ijs.
Op de vloer ligt een menselijke gestalte. Erbij knielt iemand: een wielrenner van F4F? Hij buigt zich over de bewegingloze gestalte, pakt de schouders, schudt ze en vraagt enigszins gegeneerd: “gaat het?”. Geen antwoord. Hhij buigt zich dieper, draait zijn hoofd tot zijn oor bij de mond van de gestalte komt. Na tien tellen veert hij op. Hij pakt snel zijn mobiel, belt 112 en begint subiet met twee ineengevlochten handen op de borst te drukken. Ritmisch, krachtig en met de overtuiging van een perfecte pedaalslag. Schrik niet, lezer, dit is geen tafereel op de flanken van de Valberg, of Le Col, noch op de Ventoux. Dit is een anoniem kamertje in het VU-ziekenhuis, waar de ploeg van fietsen4fietsen een speciale EHBO cursus krijgt. Vier weken geleden, ter voorbereiding van de zevende editie van ons fantastische avontuur. De gestalte is een pop, de instructeur kijkt staand en met gevouwen armen met een tevreden glimlach toe. Eén van de lessen: als je niet ademt, staatje hart stil. Nog een les: als je hart echt helemaal stil staat, geen ‘flubbertje’aan elektrische beweging vertoont, is het niet ‘schokbaar’ met een elektrische stoot. Het hakte er toch even in. Jaap – onze informele leider – heeft daarna toch maar een AED – ook wel defibrillator genoemd – gekocht. Voor in de bus van F4F. Terug naar de schittering van vandaag. We rijden gezond en wel over de flanken van de Valberg. André naast mij, Peter net achter mij. Het wonder van adem en hartslag, van hart-longmachine vol in bedrijf. We stijgen gemiddeld 7 a 8 procent. Jaap had de geest en reed met indrukwekkend tempo weg voor een individuele missie. In no time is hij uit zicht. Ik doe het rustig aan, haal diep adem door mijn neus en kan tamelijk rustig uitademen door mijn mond. We stijgen boven het landschap uit. Ik zie stadjes, dorpjes, rotsformaties. Het ademen voelt heerlijk comfortabel, ondanks de klim. Uhhh, pffff, uhhh, pffff. ik kijk om mij heen. Een draaihals (soort specht) schiet voorbij!. Vlak daarna een citroengele wielewaal. En rijdend worden we geeerd met een langgerekt bermboeket veldbloemen. Hoe mooi kan het zijn. Naast mij hoor ik uhh!-pff!-uhh!-pff! André. Snel tempo. Ademnood. Schokschouderend omhoog, rode wielerschoenen, très bronzèe, en sneller ademend dan ik. Het verschil in tempo, diepte en geluid valt me in de schone stilte, rijdend naar de top van deze prachige col, pas echt op. Ik hoor gewinkeleer van iets mees-achtigs en achter mij: whoeaaah!!! Grrroeeeaaaah! en dan uh!!-pf!!-uh!!-pff!! Geen beer of berggeit, maar Peter. Eerst hoestend, dan ademend in snelle, nog snellere regelmaat. De imposante gestalte van Peter komt langszij zetten. Een wonderlijke combinatie van oerkracht, doorzettingsvermogen, bonvivance, esprit en…. bronchitis. Op de top van de Cayolle proestte hij zo hard, dat we een lawine vreesden. Nu rijdt hij, als altijd, met horten en stoten, als een stoomlocomotief puffend en blazend. Het happen naar adem, soms als een vis. Een vis van staal. Voor mij raakt André de bovenkant van zijn kunnen, en laat het even vieren. Hij is sterk dit jaar. De uitroeptekens achter de uhh en pff kunnen even weg. Even maar. Peter leeft, doet en fietst liever met uitroeptekens. Een tandje erbij, als het kan. Altijd. Ik geniet van de machine die het menselijk lichaam heet. Niet het minst omdat het mijne nu eens ontspannen ingespannen het stijgend asfalt verteert. Na alle ademnood nu adem, zuurstof, asem alsof het geen moeite kost. De zuurstof waar wij van leven. Overvloedig. Nu. Hier. Op deze berg. Omhoog. Weer een haarspeld wordt met het bordje ‘lacet’ aangekondigd. Een steile bocht, ons kakafonisch ademconcert voegt zich naar de bocht. In mijn ooghoek zie ik een paaltje: Valberg 4,5 km. Ik denk aan de ALS. Hij is de hele reis mee geweest. Van Toulouse, waar we startten, naar Nice, of eigenlijk Villefranche-sur-mer. Bijna 1000 kilometer van hoogtepunt naar hoogtepunt, met Ventoux, Vars en Cayolle als zwaarste toppen. En tussendoor de meest fantastische plekken, momenten en gesprekken. Een feest met een groep die een prachtige solidariteit en vertrouwdheid heeft opgebouwd. Mannen zijn we, maar aardige mannen. Bij het plakken van een band – zoals vandaag bij mij – tot aan de diepte en persoonlijke intimiteit van toespraken en gesprekken aan tafel. Met dit jaar de “Moed tot Waarheid’ als leidend thema. Filosoof Foucault is tenslotte deel van la France en was een topwetenschapper. Tot hij aan het eind van zijn laatste de woorden tijdens zijn laatste college sprak: ‘Maar nu is het te laat. Dus dank ik u’ en kort daarna zijn laatste ademtocht blies. Wij gaan na deze prachtige tocht weer ‘la vie cotidienne’ in. De vrijheid, rijkheid, vrolijkheid en oerheid van fietsen4fietsen ruilen we in voor de het gewone geluk en de normale stress. De AED gaat mee terug naar Nederland. We hebben hem nog steeds niet opgeladen. En het batterijtje is zoek. Blijven ademen, mannen. Tot volgend jaar bij de start in Nice. La vie est belle. Merci et au revoir!
Wat een fantastische dag vandaag. Twee hele lange klimpartijen in een mooi, harmonieus patroon: 20 km klimmen de Col de Vars op, dan 30 km afdalen naar Barcelonnette, vervolgens 30 km klimmen naar de Col de Cayolle en weer 20 km afdalen naar St Martin d’Entraunes. 2x klimmen, 2x dalen, c’est tout. Op de eerste klim vertrekt Simon direct als een speer. Pas op de top zie ik hem terug. Powerjongen, knap hoor. Ik doe het wat rustiger aan, m’n benen voelen niet fantastisch, op een of andere manier krijg ik de machine niet goed aan, a lot of try, but little umph and therefore no triumph. Ik aanvaard m’n lot, gewoon doorfietsen is het devies voor vandaag. Ook al doet het allemaal pijn, dit is toch eigenlijk het mooiste wat er is. Met de mannen op stap en niets anders aan je hoofd dan de fysieke inspanning, in een omgeving waarvan je intens geniet. Dus ik geniet er op los en aanvaard dat het een tandje minder hard gaat. Dacht ik tenminste. Als ik voorbij het dorpje Vars kom, daar ben je overigens niet zomaar voorbij, eerst Saint Marcellin de Vars, dan Vars Village, dan Vars Les Claux, en daartussen nog eens wat Vars zus en Vars zo, maar als ik daar dan zo voorbij fiets beginnen m’n benen ineens minder pijn te doen. Wat zullen we nou krijgen? Mijn hartslag gaat omhoog, ik begin harder te hijgen en ik houd het vol. Wacht even, ik had toch net aanvaard dat het niet ging? Zit ik me daar voor niets te aanvaarden waar ik van baalde? Nog drie km naar de top en ik moet er aan wennen dat ik weer fiets zoals het bedoeld was, tempo, zonder gedreutel en gehang over je stuur. Wel een behoorlijke slow start, het kost 17 km om op stoom te komen. Heb ik dan toch goede benen? Bovenop de top op 2109 m genieten we in de zon van het uitzicht, van koffie, cola en van de troep die uit de achterzak komt. Als ik in een zak grijp blijkt mijn banaan zich te hebben gemoderniseerd in een gelletje, een glibberige troep achterin. Zou het er dan toch van komen, aan de gelletjes? Als de banaan het zelf ook lijkt te willen? Na een schitterende afdaling en verkwikkende lunch die Bert weer heeft klaar gezet op een prachtige plek gaan we verder naar de volgende klim, 30 km naar de Col de Cayolle, het hoogste punt van deze week op 2326 m. Een luie klim, steeds 4% omhoog. We fietsen als groep in een stevig tempo omhoog. Simon kan zich al snel niet meer inhouden en vlucht maar weer eens naar voren. Fred blijft bij mij fietsen maar zijn benen zijn te sterk voor me. ‘Verspil je benen niet aan mij’, dring ik bij hem aan en na enig verzet gaat hij toch maar hard verder. Weer zijn de benen niet goed genoeg om mee te gaan. Het wordt tijd om te aanvaarden wat je toch niet kunt veranderen, denk ik. Maar in het laatst stuk van de klim, als de laatste bomen wijken, schiet de motor toch ineens weer aan. Het wordt steiler, in een imponerend leeg alpenlandschap, en daar ga ik weer. Nu heeft het opstarten 25 km gekost, wat is dit? Ik spurt naar boven, dit voelt lekker, ik zou zo nog wel 5 km verder kunnen. Helaas, daar is de top al, eigenlijk een teleurstelling als het zo lekker gaat. Een klim van 30 km die net 5 km te kort is, wie had dat gedacht? Na de koude top dalen we weer spetterend naar beneden. We eindigen in St Martin d’Etraunes, zo’n oud gehucht waar we de hele week al doorheen razen. Nu stoppen we er. Nog 48 inwoners, volgens de laatste telling in 2008. Er staan meer huizen dan er inwoners zijn, uit welgeteld twee huizen komt ’s avonds akelig TL-licht. Een hotel, dat in 1968 zijn laatste opknapbeurt heeft gehad. Als ik op m’n bed plof begint het uit het plafond te regenen, een van de mannen boven staat onder de douche en ik spoel in enen mee. ‘S ochtends gaat een bus naar Nice, die doet er 3 uur over, en ’s avonds komt er een bus weer terug, de enige verbinding met de bewoonde wereld. Het mobiele netwerk lijkt vooral voor de vorm aangelegd, het werkt in ieder geval niet. Heeft men hier zijn lot ook aanvaard en is men zijn heil elders gaan zoeken? Had men iets kunnen veranderen maar had men niet de moed dit te doen? Of was men wijs genoeg om in te zien dat er niets te veranderen viel? Soms is voor het losbreken van wat je al aanvaard had niet eens moed nodig, zo leerde ik vandaag. Ik was niet moedig en ook niet wijs, althans geen enkele aanwijzing die op een van beide leek, en ging toch harder fietsen. Misschien moet je soms aanvaarden dat het anders loopt dan je al aanvaard had.
Vandaag was een muzikale dag, meer als andere. Ik hoorde het ruisen van de wind, het gekolk van rivieren en ook nog de wielewaal. Maar daar gaat het niet over. Het gaat over de natuur, het landschap van de Alpen als toneel voor een prachtige fietsvoorstelling. De sleutel voor vandaag was prachtig evenwichtig: 20-30-30-20. Oftewel: vanuit vertrek 20 km klimmen naar de Col de Vars, dan 30 km afdalen naar de voet van de Cayolle, die Col 30 km op en dan weer 20 km afdalen. Het begint met een prachtige ouverture, ‘andante meastoso’. Acht instrumenten werpen zich in een brede formatie door een groen bos, vol klaterend water, prachtige vergezichten en toch lieflijk. De Col de Vars begint niet onstuimig, aarzelt even en wordt dan streng. De opmaat is dat de vrolijke noten worden overstemd door het ratelen van versnellingen. Een eerste kuch als dissonant. De violen zwellen aan. De tenoren van het orkest komen langzaam (moderato) naar voren. Ineens een schicht. pats-boem! Simon is er vandoor. Hij verdwijnt uit het zicht. Daagt hij uit? Noud, Peter en Cornelis blijven in het andante, met kwaliteit, dat wel. Jaap, blaast nu even niet. André en Maurits lento ma vivace. De pauken. Bam! Bam! Boem! Het wordt bellicoso. Strijd dus. Fred zet met aarzelend maar aanzwellend tempo de achtervolging in. En dan: pam-pam-pam-pa-pa-paaaaa. Hij gaat, diep, snel, energico, espressivo. Het hele orkest speelt De Aansluiting. Harmonie. Fred-Simon, Simon-Fred. Koningsdrama. De berg grijnst zijn granieten gebit bloot en ziet dat het goed is. Dan gooit Simon con bravura er een versnelling in. Koper! Hout! En weer maestoso. Fred valt iets terug. Klagende hobo. Simon bereikt onder trompetgeschal de top. En dan: stilte, wind, ieflijke schoonheid. De natuur op de top overwint alles. Winst, verlies, zijn hier onbekenden. Wind, aarde, steen, licht. De mens is op zijn plaats gezet. De groep sluit één voor één aan. Stilte.
Plots een zinderende beweging. Jaap, Maurits, André, één voor één, presto ma non troppo storten zij zich van de berg af. Razende violen. Slagwerk. Energie. De natuur slingert zich om hen heen. Groen, blauw, rood, geel. Slechts het asfalt zorgt voor zacht geraas. Het is feestelijk en fris. Extreem strijkersgeweld. De kleurige shirtjes in een karavaan over het zwart-grijze asfalt. Er wordt gelachen. Er wordt geroepen: ah! en oh! We zijn betoverd door de partituur van de natuur, in al zijn rijkheid. Ik hoor de nachtegaal, zie de zwaluw, en hoog de machtige adelaar.
Dan het Adagio maestoso van de tocht: de Cayolle. Heel lieflijk en harmonieus begint het. De cadans van fietsers in een machtig landschap. Niemand spreekt. Er is een onafgesproken bestand: samen klimmen. De strijkers begeleiden het langzaam en gloedvol uitgevoerde ballet van fietsers. En plots, als bij toverslag, een breuk. Snerpend geluid. Nog een breuk. Het andante wordt rijk en vol. En ja, weer Simon. Als een piccolo piert hij uit de maat. Zijn tempo zoekend omhoog, omhoog! Naar de top door de schitterende vallei. Langzaam maar zeker is hij onthecht, alleen. Maar nee, tatatataaaa! Het is weer Fred, aangejaagd door Cornelis en Jaap, die het allegro con spirito heeft gevonden. Het tempo gaat sneller en sneller en raakt verweven met het machtige malen van Simon pom-poem-pom-pa-pom. Simon kijkt om. Schel koper klinkt. Alarm! Zijn pom-poe, wordt bam-bam-bam. Hij versnelt. De componist Merckx deed dit vaker in zijn Kannibalen-stuk. Laten naderen en dan plots tatatataaa!! toeslaan. Berusting. Fred nu moderato. De natuur pakt hem in al haar grootsheid en eeuwigheid in. Monumentaal klinkt het: rotswanden, keien, valleien, en daarin het schel geluid van de marmot (ja, dit past niet zo goed, maar je hoorde het echt!). Het echte maestoso komt eraan. Simon bereikt triomfantelijk de top, wordt toch snel weer mens. Fred klinkt zuiver, een toontje lager. En dan de andere helden, die onder applaus zich voegen op een top waar niet Beethoven maar Wagner klinkt, maken het af. Groots, alle registers, koren, pauken, alles wat de schitterende grootsheid van de natuur weergeeft. Kracht. Overwinning. Triomf. Eroico con ironia.
En dan: hesjes aan en met razende vaart door bochten, tunneltjes en dorpjes naar beneden. het laatste deel: allegro con brio? Tutti? Ongetwijfeld, maar de geluiden, de echte geluiden van het peloton zijn vaak minder harmonieus. En wel zo gewoon.
Arrivato! Een verstild dorpje. Niemand. Geen applaus, wel verhalen over hoe het was. Net een echt concert..
P.s.: Oh ja, Simon ‘doet’ iets in de muziek. Goed om te weten.
De morning after de zware tocht van gister valt niet mee. De etappe is niet lang, 111 km, maar er moet wel behoorlijk wat geklommen worden, eigenlijk voortdurend. Een paar stevige klimmen, langer dan ons lief is, steiler dan de getergde spieren aan kunnen, maar die niet leiden tot verheven uitzichten. En evenmin een nieuwe berg aan onze palmares toevoegen. Fiets technisch een tussenetappe, tussen de koninginnenrit van gister en de koninginnenrit van morgen. Geen eer aan te behalen en we moeten er toch voor aan de bak. Waar het kan fietsen we met elkaar, in een tempo waarmee iedereen tevreden is, een herentempo zegt Maurits. De vermoeidheid raken we niet kwijt, maar we duwen ons en elkaar ook niet over het randje. Het is maar goed dat de omgeving betoverend is. Tussen de rotsen fietsen we door prachtige velden vol klaprozen en ander kleurrijk bloeisel. Dat verheft ons een beetje, leidt af van het brandende gezeur in de dijen, de zit die maar niet vanzelf wil gaan vandaag, de maag die geen zin heeft in weer een banaan, energy bar laat staan een gelletje. Het is ook stil in het peloton. Simon, voor wie deze stilte nog ongebruikelijk is, krijgt geen respons op zijn joviale invallen. Het peloton peinst zich lijdzaam voorwaarts. Stilletjes verbijten we de kilometers en de pijn, ieder voor zich. En toch samen. Het F4F peloton is een organisme, waar elke beweging nieuwe bewegingen uitlokt, geraffineerd bij het vermijden van een steen of kuil, subtiel bij het voortdurend kalibreren van de afstand tot de man voor je, soms ruw als iemand ineens een rare zwenking maakt. Als je van een afstandje zou kijken, zou je zien dat het organisme vandaag vermoeid is. We kunnen er niet heel veel zin in krijgen. Tot ineens op de grote weg boven het meer van Serre Poncon de pret in onze benen schiet. De weg loopt als een streep naar beneden en we gaan ineens gratis hard. In het brein wordt de emotie van het kinderlijke plezier van moeiteloos hard gaan aangewakkerd en dat zet aan tot uitbundig dalen. Een wielrenner is ons net voorbij gestoken en die heeft pech. De turbo aan, sjonge jonge, wat wordt er geblazen. Noud knalt ziedend naar beneden, Fred er achter aan en ik op eerbiedige afstand. De wielrenner is kansloos tegen zoveel F4F geweld, verzwolgen wordt hij. Als hij van de klap die Noud en Fred uitdelen is hersteld en weer zijn eigen tempo naar beneden heeft gevonden, doe ik het nog eens dunnetjes over. Dubbel gedesillusioneerd laat hij het lopen. Thuis kan de fiets voorgoed aan de wilgen, het is over, de genadeklap. Met genoegen uitgedeeld door een paar Hollandse stoempers. Die daarvoor de prijs moeten betalen van nog grotere vermoeidheid en daar de hele middag ook niet meer over heen komen. ‘Ik heb geen zin meer’ zegt Fred als we nog 20 km moeten. Ik kan me niet herinneren dat hij dat ooit op de fiets heeft gezegd. Maar al die vermoeidheid leert ons uiteindelijk nog een mooie les. We staan ergens stil om te zoeken naar de route, Fred, Maurits en ik voorop, Noud en Peter zo’n 100 meter lager, turend op Garmin en kaart. Maurits zegt dat we door moeten naar de grote weg en ik roep naar Noud: ‘We moeten door naar de grote weg!’ Noud roept terug: ‘Zegt Maurits dat?’ Het duurt even voordat deze boodschap vat op me krijgt. Ik roep terug: ‘En als ik dat nou eens zeg?’ Noud: ‘Ja dat is toch anders! …. Parrhesia!’ En zo leren we dat er niet alleen moed tot waarheid is maar ook zoiets als moe tot waarheid.
Dit wordt een fijn blog voor de vrouwelijke lezers. Het vrouwelijk gelijk sluipt in het peloton. Het gelijk over de mannelijke moed en kracht, dat vinden wij mannen een Grote Waarheid. ‘1000 kilometer fietsen in één week? Over de Ventoux en door de Alpen? Echt? Stoer hoor.’ Onze borst zwelt tot slagschiphoogte, om met de dichter te spreken (Komrij). Wij voelen ons grootmeesters in het pedaleren, koningen van de koers, ridders van het zware verzet. Ik bedoel maar: wij horen het graag en eigenlijk nog te weinig. Wij zijn mannen en zoeken bevestiging. Het frame van ons ego is over het algemeen stevig. Ook op deze 1000 (duizend?!) kilometer tussen Toulouse en Nice. Maar naast deze grote waarheid is er onze kleine waarheid. Het vergt weinig moed tot waarheid – ons thema deze keer – dit te erkennen. Zelfs mijn moeder – geen mannenhater – werd het af en toe te bar. De ditjes en datjes van onze fysieke tegenslag. De man die als een ware hypochonder klaagt over zijn pijntjes. Er is een gelaagdheid in de homo hypochondrisch, dat wel. In het dagelijkse leven is het anders dan in het peloton. Daar zijn pijntjes sowieso bon ton, om tactische en strategische redenen. Had Tom Dumoulin nu echt zitvlakklachten? Volgens de website Medicinfo – met een hele pagina over zitvlak! – ‘lijdt’ 4% onder dit fenomeen. Er volgt een heerlijke tekst: ‘een typische wielerkwaal. Met het zitvlak worden de billen en een aangrenzend stuk van de benen bedoeld (zie plaatje)’. Dat staat er echt! Dan volgt een verhandeling over schimmelinfecties, onderhuidse ontstekingen, ontstoken slijmbeurzen en gevoelloosheid van de edele delen. Als je dit als man en wielrenner leest krijg je er acuut last van, zelfs als je niet gefietst hebt. Dat kan ook door er over te praten, zoals nu met F4F. Al op Schiphol begint de larmoyante leven als sporter vorm te krijgen, of beter: geen vorm. Nee: februari slecht weer, ziek geweest, voorhoofdsholte, griep, enfin; dat repertoire. Dan sta je nog op Schiphol! Niemand is echt fit. En we delen het graag. Met meer of minder detail. Dan wordt gedurende de week het hypochondrisch repertoire steeds rijker. Vrouwen gaat u er maar voor zitten. De eerste dag zijn het nog de genoemde billen en het zadel. We hebben Medicinfo gelezen. Maar dan is het pijntjesbal pas echt geopend. Maurits iets met de maag, Cornelis de verduvelde hitte, André de verrotte knie, Peter dàt been, dat been (alsof het Elsschot betreft; ‘dat been, meneer, dat been’), Jaap die het af en toe duizelt, debutant Simon heeft nog niks want is 1e jaars. En Noud? Noud klaagt nooit. De uitzondering die de regel bevestigt. En ik? ik spaar mezelf niet. Het begon met voorhoofdsholte, toen dom gevallen en pijn in de zij, ja vandaag buikpijn na de lunch, en inderdaad ook dat verdraaide zitvlak speelt op. U begrijpt: ”a man in full’/in alles een man (T. Wolfe). Het lijkt waratje de litanie aan pijntjes die in Het Bureau van Voskuil passeert! Mannelijke medewerkers klagen in dat boek over last van ‘moeie ogen, zijn ‘warm’, of hebben een ‘stip in de keel’. Dames, u heeft het maar niet makkelijk met zulke schepsels. Ik beloof u, morgen zullen wij als Hannibal en zijn troepen twee Alpencols bedwingen. We zullen hijgen, harken, stoempen en kraken. Maar we zullen nergens over spreken. Wij hebben nergens last van. Van niets. Geen excuses, geen pijntjes. Fietsen! Tot we erbij neervallen. (al moet ik zeggen dat ik door dit blog pas laat slaap en morgen dus extra vermoeid ben).
We staan op tijd op, we willen vroeg de Kale Berg op om niet te worden gevangen in hitte of onweer. Aan het ontbijt gaat het maar over een ding, de Kale Berg en hoe die op te fietsen. Een aantal van ons hebben hem eerder gefietst, soms zelfs een aantal keer. Anderen waaronder ik hebben geen idee wat hen te wachten staat. We rijden in een egeltjes tempo naar Bedoin, mogen geen energie verspillen aan de voorbereiding. Sommigen willen nog een kop koffie voor we gaan klimmen, maar dat is niet aan Peter besteed. Hij weet als geen ander waar de marmeren streep in de weg ligt die als begin van de officiële tijdmeting geldt. Bij de Ventoux gaat het allemaal om de tijd die je fietst. Van de drie beklimmingen telt alleen die van Bedoin, als officiële tijd dan. Peter krijgt de marmeren streep in het vizier en pats, weg is ie. Hij stuift weg, zoals alleen hij dat kan. Het is nog niet eens een klim, maar hier is tijdwinst te behalen. Van de schrik moeten we er achteraan. Maar Peter trapt door, het hele eerste stuk. Pas kort voor het Bos halen we hem in. En dan begint de ellende. Jongens wat is dit steil. 10 km lang gemiddeld ongeveer 10%, met stukken van 12% erbij. Fred en ik voorop, Simon kort achter ons. We halen langzaam allerlei fietsers in. Een hele groep uit Seattle passeren we. We beginnen langzaam en zachtjes tegen elkaar te vloeken. Ik tel de kilometers af, let op de tijd en zeg tegen Fred dat we op schema liggen voor een tijd goed onder de 2 uur. Simon klampt aan, geholpen door een spetterende blondine die maar zo uit de Trek profploeg zou kunnen komen en die even later weer stopt. Hoogst verwarrend allemaal. In het ritme blijven, de kilometers verbijten. Voor me rijdt een lange kerel rechtop op een grote herenfiets met fietstas achter een racefietser aan. Huh? Fata Morgana. Ben ik er al zo erg aan toe? We halen hem in en hij pikt aan. 100 m verder gaat hij ons voorbij, met een niet aan het zicht onttrokken motor in z’n frame. Hij verontschuldigt zich, dat wel: een motor jongens, excuus. Daarmee maakt hij veel goed. Tergend langzaam trapt hij voor ons uit. Chalet Reynard, het Bos uit, en het vlakt iets af. Fred laat het nu iets gaan, toch last van de mini-valpartij in stand gistermiddag. Ik trap door voor wat ik waard ben, en dat wordt met de kilometer ietsje minder. Nog 6 te gaan door het onwerkelijke maanlandschap. Ik zie achter me ergens Fred met Simon fietsen. Twee kilometer later is Simon ineens bij me, wat een inspanning! En hij heeft nog over. Ik probeer nog eens wat maar het hoofd begint te duizelen, oppassen nu, ik weet hoe het werkt. Simon kruipt bij me weg. Nog een kilometer, nog een laatste grote bocht en daar is de top. Simon als eerste boven in 1 u 47, wat een meesterlijk debuut! In een keer de koning van de Ventoux. Ik volg op een kleine minuut, Fred drie minuten achter me. Noud net binnen de 2 uur, Peter er net een paar minuten over heen, dan Andre, Cornelis en Maurits als laatste op 2 uur 16. Boven is het een drukte van belang van fietsers die op en neer gaan. Sommigen gaan drie keer op een dag omhoog, van drie verschillende kanten. Wij moeten door, nog ruim 100 km koers te gaan. Een spetterende afdaling naar Malaucene. En dan nog maar eens klimmen. De duizelingen nemen het nu over, kalm blijven nu. Ik herinner me wat ik vrijdag op Schiphol heb bedacht:
Omarm de ellende voordat ze jou omarmt. Het moment is daar, dit voelt beroerd. Met enige weerzin houd ik me aan de pas verworven wijsheid en hou de benen rustig. Kom dan maar ellende, ik voel wel wat je met me doet, het is goed. Langzaam loop ik leeg, heb moeite met elk stukje dat net iets meer kracht vereist, gooi een bidon in m’n nek om wat te koelen, en worstel me zo zwijgend omhoog. Bij de late lunch in Montbrun les Bains val ik in slaap, dat is lekker. Ik word wakker van het onweer, donkere wolken hangen dreigend boven ons. Weer een klim dient zich aan, vrolijk aangeduid met Col de l’Homme Mort. Natuurlijk, doe die er ook nog maar bij. Als wij linksaf moeten, en de Dode Man naar rechts begint het zachtjes te regenen. Niet lang, want dan begint het hard te regenen. We schuilen onder een boom en in de bus van Bert als hij langs komt. Nog een klim, alles koud en nat nu en dan 40 km afdalen naar Sisteron. We rijden een serieus tempo vals plat naar beneden, alles doorweekt, alles koud, maar op een of andere manier vaart de ellende weer uit mijn lijf. De kracht is er weer, het duizelt niet meer, ik geniet weer van het tempo. De ellende heeft me los gelaten nadat ik haar omarmde. Quod erat demonstrandum.
Er zijn mensen waar je ‘op een bepaalde manier’ van houdt. Onze kameraad Onno is er zo één. Al zes jaar bij F4F een vaste waarde, zoals dat heet. En nu is er geen ontsnappen aan: Onno is er dit jaar niet bij. Tenminste, niet fysiek. Andere, veel belangrijker zaken maken dat de burgemeester verstek moet laten gaan. Gelukkig fietst hij gewoon mee. Zo is Onno. Onno is erbij. De afgelopen dagen zagen we hem regelmatig een ‘Onnootje’ doen. Zonder aankondiging, zonder een ontsnapping te ’telefoneren’ – zoals dat in wielerjargon heet – pleegt hij te demarreren. Wham!! Een soort huwelijk tussen oerknal en klassieke demarrage. Het liefst op een onmogelijke plek, bij de start van een klim. Het is meestal een ambitieus plan, de strategie is mager, het effect even imposant als dramatisch. En zeer voorspelbaar. Vorig jaar op de Tourmalet vertrok hij alvast voor de klim. Dat was een pseudo-Onnootje. Een totaal gesloopte en uitgeputte Onno passeerde ik op kílometers voor de top. Er ontsnapte nog net een soort zucht aan hem. ‘Jeesss’ zei hij, maar het had ook een imitatie van de laatste ademtocht van Tony Simpson kunnen zijn. Dat is mooi een bruggetje naar vandaag, de dag waarop wij met F4F de Mont Ventoux gingen doen. Onno reed voor mij mee. Dat had ik mij voorgenomen. Hij hoort erbij. En inderdaad. We waren dè streep in Bedoin – voor de niet-kenners, dat is van waaraf de 21 slopende kilometers naar de top worden gemeten – nog niet gepasseerd, of in mijn ooghoek zag ik een schicht. Een Onnootje? Onno!, dacht ik. Dus toch! Maar kijkend naar het rijzige, wat ongemakkelijke doch zeer atletische lichaam, zag ik fluks dat het anders was. Niet de oermens, met de machtige, ploeterende pedaalslag, alsof er letterlijk door de oude, blauwe zeeklei moet worden geploegd. Niet het profiel van een renner die heen en weer schuddend het asfalt tart, in een oerdrift tot overwinning en ontkenning van iedere belemmering daartoe. Nee, het was onze eigen gladiator Peter. Om een snelle tijd neer te zetten probeerde hij alvast winst te pakken, om de seconden straks per km in te leveren bij de zwaartekracht. Jaap en ik keken elkaar aan. Wij reageerden als bij Onno: uit liefde voor het fietsen en de wonderlijke karakters van F4F die zich daarmee verpozen: gewoon laten gaan. Maar wel iets het tempo opvoerend. De schrik van de klim doet immers twijfelen. We zien ondertussen twee Belgen opstappen, die uit een circus lijken weggelopen. Kleurig kolderiek. Absurdisme hoort bij wielersport. We passeren daarna een lichaam…, ja dat was het vooral. En toch fietst het. Ook dat. Terug naar de oermens. Ik voel dat Onno meefietst, de Kale Berg op. Zijn genereuze geest. Ik heb hem nodig. Mijn geest komt in de vernauwde koker van de inspanning. Met alleen uitzicht op verval, wanhoop. Dan begint het bos. Het BOS, mensen! Uit het open landschap ga je letterlijk en figuurlijk naar binnen. Je rijdt een heus donker bos in en daalt af in jezelf, hopeloos op zoek naar kracht en inspiratie (al is dat op dat moment een veel te moeilijk woord, maar dat mag in een blog). 10% stijging tussen kilometer 6 en 14 van Het Bos. Ik voel van alles (niet): mijn benen, mijn longen, mijn armen en au! mijn zij. Stomme val gisteren. Ik zoek Onno en zie hem voor me, in de verte. Peter zijn we dan al gepasseerd. De gestalte woelt, worstelt, verdwijnt om de bocht. En blijkt even later een normale fietstoerist, met dito lelijke trui. Onno, denk ik, help me in hemelsnaam. Mijn spieren zijn kabels die worden aangedraaid. Jaap neemt zwijgend, machtig pedalerend afscheid. Ik kan niet aanpikken. Simon hijgt ergens achter me, om even later als een hertje uit het bos mij voorbij te wurmen. Kracht. Onno, Onno, waar ben je? Uit Het Bos langs Chalet Reynard, eindelijk. Hier ontvouwt zich uit de groene plots een kale, gele wereld. De stijging neemt af. De pijn neemt af. Ik passeer renners. Jaap en Simon zijn verderop in een strijd verwikkeld. Ik wil er naartoe! Mijn vermoeide brein ziet een dinky toy-achtig gevecht op geel doek, met blauwe achtergrond. En een witte toren in de verte. De finish! Ik kan niet echt afzien, voel de pijn in mijn zij, baal, geef het op. Net als Onno duizendmaal deed. Bij het monument van Tony Simpson zeg ik: hello Tommy!, En zit Onno daar toevallig? Nee, ik moet het zelf doen. Vlak voordat ik de laatste bocht naar het observatorium neem voel ik iets achter me. Ik kijk om. Het is de geest van Onno, die mij aanmoedigt: fantaaaasstisch, Fred!! Zo zie je maar hoe je iemand echt kan missen en daar een heel blog over schrijft. Zoals onze Onno. Fijn dat hij erbij is.
Wat doet er meer toe, het bewijs dat iets zo is of het verhaal erover? We komen erop doordat Maurits vandaag aan de lunch voor de zoveelste keer zijn gelletjes probeert te slijten. Hij is er heilig in gaan geloven, op basis van hard bewijs, data en zo meer, dat de voeding in zo’n gelletje onmiddellijk in je bloed wordt opgenomen. Geen ingewikkeld en tijdrovend verteringsproces in maag en darmen, maar gewoon, bam, in een keer door je darmen afgegeven aan je bloed. Hard bewijs jongens, luister daar nou toch eens naar. Wij zitten hem allemaal wat meewarig aan te kijken. Ze smaken naar niks die gelletjes, zoete vla is de meest positieve kwalificatie die over tafel gaat. Sommigen worden er instant misselijk van. Wij, de vertrouwelingen van de banaan, voelen ons al zeer innovatief met onze energy bars en recovery bars. Dat gaat ook nog al eens mis als we een recovery bar midden in de klim eten of een energy bar als we uitgeput op onze hotelkamer op ons bed neerploffen. De verkeerde proteïnen op het verkeerde moment en daar gaat je klim of je herstel. Onbegrijpelijk dat de producent beide producten in identieke verpakkingen stopt. Ja, er staan andere woorden op maar heb je wel eens geprobeerd de productomschrijving op zo’n bar te lezen als je met 12 km/uur omhoog kruipt? Dan heb je wel wat anders aan je hoofd en je stuur en prop je er gewoon in waar je hand al graaiend in je rugzak beslag op weet te leggen. Terug naar Maurits en z’n gelletjes. Zijn belangrijkste bewijs voor de kwaliteit van het spul is zijn eigen ervaring op de Weissensee afgelopen winter. Knap geschaatst, maar hoezo bewijs, N=1? Maar het belangrijkste bezwaar tegen de gelletjes is dat er geen ‘verhaal’ in zit. Over bananen op de fiets zijn verhalen te over, over de beelden die het oproept, over het superieure openingsmechanisme (vergeleken met het gepruts om die gelletjes met je tanden open te trekken), over waar de schillen zo al niet terecht komen, over hoe een fietsshirt van achteren er pas compleet uit ziet als er een top van een banaan uitsteekt, over de bananenkorsten op je stuur na een lange rit, over de eerlijke krachten die de banaan losmaakt, de banaan als als trouwe bezweerder van de hongerklop, over hoeveel laatste kilometers op de klim draagzaam werden door de banaan etc. Een banaan op de fiets is een verhaal. Voor wielrenners is een verhaal veel belangrijker dan wetenschap. De Sky ploeg is wetenschap en goed maar is geen verhaal (tot Wout Poels Luik Bastenaken Luik won misschien). Ze fietsen zonder verhaal, op van te voren berekende weerstandsniveaus. Als iemand zich daar niet aan stoort en ze gewoon naar huis rijdt met een magistrale inspanning staat de wetenschap er beteuterd bij. Misschien fiets ik juist wel omdat ik dan even niets met wetenschap en bewijs hoef, en de verhalen me des te meer bewegen. Ze bewijzen niets maar ze vervoeren. In haar prachtige eerbetoon aan Italië en de Italiaanse wielergeschiedenis Pellegrina schrijft Lidewey van Noord een mooi verhaal over de man die in 1909 de eerste Giro d’Italia won, Luigi Ganna. Voor hij serieus ging fietsen werkte Ganna als metselaar in Milaan. Hij woonde in een klein dorpje vlakbij de Zwitserse grens. Elke ochtend, vanaf zijn zeventiende, hing hij een tas aan zijn fietsstuur met daarin een brood en een bidon met suikerwater, aangelengd met een beetje wijn en begon hij aan zijn fietstocht van 100 km naar Milaan, ’s avonds terug. Altijd per fiets, sneeuw of niet. Kijk, dat is een verhaal, dat is fietsen. Natuurlijk wint zo’n man de Giro, daar heb je geen bewijs voor nodig. In plaats van een isotoon met bruistablet gefabriceerd drankje neem ik morgen zo’n bidon met suikerwater op de Mont Ventoux.
Morgen de Kale Berg, zoals de Mont Ventoux heet. Een berg waar je niet mee spot, een berg vol legendes. Alles wat je leest over de Ventoux staat bol van dezelfde verhalen: met de dood van Tony Simpson in de Tour van 1967 voorop. Deze ploert van de Vaucluse is bepaald geen sluipmoordenaar. Fier toont hij zijn kale kop aan iedereen die hem benadert. Hier sta ik. al eeuwen. Ja, in de Middeleeuwen kon je er al niet omheen. Het was aan de dichter Petrarca die als eerste de beklimming beschreef. Het was meer dan recreatie. De gelukzaligheid van het fysieke werd bij hem overwonnen door het inzicht dat ‘het ene goede, ware, schone en blijvende’ alleen in de geest te vinden is. Die Petrarca heeft gezweet, wellicht gefoeterd zoals een Italiaan dat kan en kwam boven, toen de endorfines hun werk deden. Net als bij alle winnaars op deze géant uit het wielrennen. De Kale Berg vergt respect. Vanmiddag toonde hij zich plots – zoals het hoort – bijna vanuit het niets, na een bocht, ineens als een uitroepteken in het landschap. Moi, Ventoux! Wij, onnozelen, riepen kijk, daar is ie!, stopten, maakten foto’s, vonden hem mooi. Met de bewondering en het respect sloop de angst binnen. Wij zullen niet als de pelgrims naar boven gaan, maar als heuse wielertoeristen. Die dit jaar de moed tot waarheid als thema van het tafelgesprek hebben gekozen. Welke tijd kunnen wij halen? Natuurlijk, afhankelijk van weer en andere – zeer bepalende – omstandigheden. Hoe lang duurt dat? Om het te kruiden: de dwerg Charly Gaul, haalde in de Tour van 1958 de top op een onverharde weg in een speciale tijdrit in een ongelooflijke tijd. Hij deed er 1 uur, 2 minuten en 9 seconden over. echt! De beste klimmers halen het nu binnen het uur. Als ze goed zijn. En zonder Epo. Een hele goeie amateur/liefhebber doet er nu 1 uur en 45 minuten over. Of langer. Het is natuurlijk een kruiswegstatie. Je begint vlak buiten Bedoin. Je mag je in Bedoin nog in een sprookje wanen, een vriendelijk dorpje, gelardeerd met wat lavendelgeur zoals een gezellig Hollands toilet. Als je het spoor van de geur volgt verandert deze gaandeweg in een bosgeur, vermengd met zweet, uitputting, angst. In die melange kom je het bos uit – half dood, wanhopig. Dan is het nog zes kilometer door het ‘maanlandschap’ van geel puin. Dat is waar de geur des doods rondwaart: het monument van Tony Simpson. En waar het enorm kan spoken: mist, regen en wind, heel veel wind. Levensgevaarlijk. 21 (éénentwintig!) kilometer klimmen. Je wil dan naar dat uitroepteken, maar je vindt nooit je ritme, althans ik niet. En dan sta je ineens boven. Bij het observatorium, het werkelijke uitroepteken op deze berg. Waar Eddy Merckx wild om zich heen sloeg op zoek naar adem. Waar Pantani van Lance Armstrong mocht winnen, waar etc etc. Fietsers kennen deze verhalen. Wij van F4F ook goeddeels. Daarom zijn de prognoses voor onze klimtijden conservatief. Waar de overmoedige zegt dat enkelen van ons die 1 uur 45 moeten kunnen halen, zien anderen 2 uur als het hoogst haalbare. Hoe het ook zij: de berg zal immer overwinnen. Het is natuur in al zijn robuuste eenvoud. Kaal of niet. Ik heb er nu ik dit tik al schrik van. Gelukkig hoeven wij geen legende te worden. En ook verder moeten wij niets.